Annemarie Kok
  • Home
  • Blog
  • Contact

‘Burgerberaden’ vertegenwoordigen niemand

20/5/2022

 
Sinds een jaar of vijf schrijf en spreek ik nu en dan kritisch over de zogenoemde participatieve democratie: de verzamelterm voor allerlei manieren om burgers meer of minder ‘rechtstreeks’ invloed te geven op beleidsprocessen − van planvorming tot evaluatie, en van besluitvorming tot uitvoering. Een van de varianten van participatieve democratie is het ‘burgerberaad’, dat vorig jaar in een mini-uitvoering door de gemeente Amsterdam is uitgeprobeerd en in verschillende andere landen al eens werd toegepast. Actieve pleitbezorgers van dit middel in eigen land en Vlaanderen waren tussen 2013 en heden onder anderen David Van Reybrouck, Daan Roovers, Rutger Bregman, Ed Nijpels, Marc Chavannes en Eva Rovers. De laatste publiceerde kortgeleden Nu is het aan ons. Oproep tot echte democratie, dat nogal wat media-aandacht heeft getrokken. (1)

Om een rebels idee gaat het hier trouwens niet: ook de landelijke politiek ziet veel in burgerraden. Zo stelde de minister van Economische Zaken en Klimaat in 2021 op verzoek van een ruime Kamermeerderheid de commissie-Brenninkmeijer in ‘om een analyse uit te voeren naar mogelijkheden om de betrokkenheid van burgers bij de ontwikkeling en uitvoering van het klimaatbeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau te vergroten’, bijvoorbeeld in de vorm van burgerberaden (conclusie commissie: doen, die burgerfora). En ook voor de (decentrale) participatieve democratie in brede zin loopt vrijwel heel politiek en bestuurlijk Nederland warm. Al tien jaar zelfs. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorop. (2)
 
Burgerraden hebben de wind dus wel enigszins in de zeilen gekregen. Ze kunnen ook rekenen op de sympathie van bekendheden als Kim Putters en Job Cohen. Dat is natuurlijk prettig voor de pleitbezorgers ervan. Voor de democratie zou invoering van burgerraden echter slecht nieuws zijn, zo zal ik straks betogen.

Dwingend advies
Een burgerberaad is een groep van circa 150 gelote burgers die op verzoek van politiek en/of bestuur over een specifiek onderwerp advies uitbrengt. Volgens Bureau Burgerberaad, dat wordt geleid door Eva Rovers en vooralsnog met name is gericht op burgerberaden over klimaat en milieu, zijn aanbevelingen van dergelijke panels onontbeerlijk: ‘Willen we als land niet ten onder gaan aan verdeeldheid en willen we op een inclusieve manier klimaatverandering en biodiversiteitsverlies aanpakken, dan zullen we op een andere manier beleid moeten maken: niet top-down, maar samen.’

In drie tot acht bijeenkomsten laten de deelnemers zich informeren door experts en betrokkenen en wordt via een bepaalde gespreksmethode getracht hen consensus te laten bereiken. Maar nu komt het: wat Bureau Burgerberaad bepleit, is dat de deelnemende burgers een ‘juridisch verankerd mandaat’ krijgen om voorstellen aan de politiek te doen, waarna het volgende zou moeten geschieden: ‘Het parlement zal de voorstellen of voorleggen aan een preferendum zodat de hele bevolking zich erover kan uitspreken, of in de Kamer bespreken en alleen onder vooraf gestelde voorwaarden mogen verwerpen.’ (3)

Burgerberaden geven, met andere woorden, dwingend advies: in principe is het de bedoeling van de meest actieve voorstanders dat de voorstellen van de lotelingen (‘een eerlijke dwarsdoorsnede van de bevolking’) door politiek bevoegden worden ‘overgenomen’. Dan zou de wereld er snel beter voor staan. Ook is het volgens de voorstanders dé manier om het vertrouwen in politici te herstellen.  

Waarom die nadruk op het ‘overnemen’ van voorstellen? Dat is omdat de uitkomsten van een burgerberaad op voorhand hoogwaardig en breed aanvaardbaar worden geacht. Er zijn drie redenen waarom voorstanders dit aannemen. Reden 1: gewone burgers hoeven zich niet druk te maken om de komende verkiezingen en zouden zich daardoor geheel belangeloos op ‘de inhoud’ kunnen concentreren. Reden 2: gewone burgers zouden over speciale kennis beschikken. Reden 3: loting zou garanderen dat elke Nederlander zich kan ‘herkennen’ in de betreffende groep adviseurs: niet vanwege hun opvattingen (die spelen anders dan bij verkiezingen geen rol) maar omdat de deelnemers net als u vrouw zijn, of praktisch opgeleid, wit, zwart, oud, jong etc.

Uit een burgerberaad zou kortom haast per definitie iets verstandigs en vernieuwends rollen, waarvoor bovendien (dankzij de vermeende representativiteit van het gezelschap in kwestie) haast automatisch een groot maatschappelijk draagvlak zou bestaan. Dat de uitwerking van voorstellen tot beleid alsnog maatschappelijke weerstand en politiek ‘gesteggel’ zal opleveren, blijft hierbij onvermeld.

Nu valt niet uit te sluiten dat een burgerberaad tot verrassende en bruikbare adviezen leidt. Zoals er in ons land ook door allerlei andere derden gevraagd en ongevraagd constant beleidssuggesties worden verstrekt (er is dus zeker geen gebrek aan adviezen). Toch kleven er aan dit middel in zijn dwingende vorm diverse problemen, en berust de wijze waarop het medicijn wordt aangeprezen op onjuiste claims.

Dit zijn mijn opmerkingen:
1. Kern van de representatieve democratie is dat elke volwassen staatsburger op gezette tijden kan kiezen aan welke partij hij of zij ‘de publieke zaak’ het meest toevertrouwt – om inhoudelijke redenen en/of op basis van (sceptisch) vertrouwen in de ‘gezichten’ van die partij. Daarnaast is het mogelijk zelf een partij op te richten of te proberen op een kandidatenlijst te komen. Wie van oordeel is dat we deze fundamentele rechten moeten blijven respecteren, kan het niet tegelijkertijd prima vinden dat gekozen organen worden ‘gegijzeld’ door mensen die hun macht enkel door toeval hebben verkregen.

2. Onder anderen Rutger Bregman en Eva Rovers reppen van ‘echte democratie’ (4). Hiermee diskwalificeren zij de grondwettelijke parlementaire democratie en degenen die daarbinnen actief zijn. Dit is mede zo onterecht omdat juist deze categorie burgers bereid is om zich minimaal vier jaar lang, week in week uit, te bekommeren over allerhande zaken die de samenleving en individuele burgers aangaan.

3. Voorstanders van burgerraden en andere vormen van ‘echte democratie’ stellen dat deze werkwijzen de representatieve democratie slechts ‘aanvullen en versterken’. Nooit echter vermelden zij hoe voorkomen kan worden dat ons politieke hoofdsysteem zijn functie en gezag verliest. De reden hiervan is vermoedelijk dat men juist uit is op dat functie- en gezagsverlies. Want zoals eerder gezegd pleit de beweging achter burgerraden in werkelijkheid voor een systeem waarin burgers en politici ‘samen’ (en ‘gelijkwaardig’ aan elkaar) beleid maken. Waarbij ‘samen’ bleek te betekenen dat politici de wil van een burgerraad volgen. Dit is regelrecht in strijd met het grondwettelijke vrije mandaat van volksvertegenwoordigers. Met dwingende burgeradviezen wordt de bestaande indirecte democratie dus niet ‘aangevuld en versterkt’ maar wezenlijk van karakter veranderd. De boektitel Nu is het aan ons laat dit al meteen zien. (En suggereert tevens dat Rovers uitgaat van een eensgezind ‘ons’/volk, als tegenhanger van ‘de’ politiek.)  

4. Door het stelsel van gekozen volksvertegenwoordigingen te combineren met onder meer burgerraden ontstaat een verwarrende, om niet te zeggen chaotische democratie, waarin niet meer duidelijk is wie waar over gaat (en waarom). En met dat probleem zitten we sowieso al: te veel politici en bestuurders die hun verantwoordelijkheden niet serieus genoeg nemen, doorschuiven, niet kennen en/of niet aankunnen. Je moet dat probleem niet verergeren door macht nog diffuser te maken.

5. In serieuze politiek komt het aan op het wegen van vele belangen, opvattingen, feiten, factoren en complexe (onverwachte) omstandigheden, op velerlei gebied en in het licht van wettelijke kaders − opdat er noodzakelijke, kwalitatief goede en verdedigbare besluiten tot stand komen. Dit zich telkens herhalende zoekproces naar (als het goed is) even vindingrijke als constitutioneel correcte compromissen, is onvermijdelijk rommelig en stroperig. In vergelijking met deze echte politiek hebben burgerraden het makkelijk: de deelnemers daaraan houden zich met slechts één onderwerp bezig, en opereren in een comfortabel maatschappelijk vacuüm. Het burgerberaad is dan ook eigenlijk een antipolitiek instrument. Het bij uitstek politieke aspect (vreedzame) ‘strijd’ wordt namelijk ten onrechte als ophefbaar en als ‘slecht’ voorgesteld. (5). Waarmee tevens voorbij wordt gegaan aan het feit dat we in een pluriforme samenleving het verst komen met solide politieke structuren, steunend op algemeen kiesrecht, openbaar debat, ambtelijk vakmanschap, checks and balances, deskundig advies en democratisch-rechtsstatelijk elan in politiek, bestuur en samenleving. Helaas wordt er met die politieke structuren en het bijbehorende gedachtegoed in de praktijk bijzonder slordig omgesprongen, maar het instellen van burgerraden gaat dat niet oplossen.

6. Burgers én hun organisaties hebben krachtens de wet tal van politieke en maatschappelijke mogelijkheden om te participeren. Langs de lijnen van de representatieve democratie en binnen de ‘civil society’ is er sinds jaar en dag ruime gelegenheid voor ‘zelf doen’, ‘meedoen’, ‘meepraten’ en het uitoefenen van kritiek. En in de praktijk gebeurt dat gelukkig ook volop.

7. Als bestuurders en volksvertegenwoordigers zich voortaan regelmatig zullen verlaten op de voorstellen van burgerberaden, ben ik geneigd niet meer te gaan stemmen. Ik wil namelijk graag vertegenwoordigd en bestuurd worden door mensen die zelf het werk doen waarvoor ze zijn aangesteld.

8. Een ander groot bezwaar is dat lotelingen door hun medeburgers niet ter verantwoording kunnen worden geroepen. En de miljoenen mensen die niet zijn ingeloot moeten het ermee doen dat een burgerberaad een getrouwe ‘afspiegeling’ van verschillende bevolkingsgroepen zou zijn. Identitaire kenmerken van burgers vormen echter een onwaarachtige basis voor dwingende adviesmacht. Anders gezegd: ook de claim dat burgerberaden in hoge mate representatief zijn, deugt niet.

Kort samengevat: burgerberaden zijn niet ‘aanvullend’, vertegenwoordigen niemand, en verergeren bestaande problemen rond politiek en bestuur.

Naïef
Nog een laatste tegenwerping leen ik van publicist Dick Pels. Die schreef in 2013 in zijn recensie van David van Reybroucks pamflet Tegen verkiezingen:

‘Van Reybrouck miskent te veel de tragische dualiteit van het politieke bedrijf waarin, net als in het leven zelf, goed en kwaad dichter op elkaar zitten dan gedacht en gewenst. Het is natuurlijk van groot belang om na te denken over een politiek systeem dat minder in de ban is van peilingen, verkiezingskoorts en kijkcijfers, en dat zich sterker oriënteert op de lange termijn en het algemeen belang. Maar het is naïef om te denken dat toewijding aan het algemeen belang ooit definitief kan worden gescheiden van het najagen van kortetermijn- en eigenbelangen, persoonlijke ambities, ressentiment en de wil tot de macht. Politiek is een mooi vak maar ook een “vuil spel” waarin allerlei gemengde motieven meespelen, en goede politici moeten altijd een beetje slecht zijn om dit spel goed te kunnen spelen.’  Reden, schrijft Pels, om het doen en laten van politici (waar we niet zonder kunnen) steeds kritisch te volgen. (6)

Tot slot: zoals eerder in dit stuk al naar voren kwam, heb ik veel aan te merken op het functioneren van politiek en bestuur in ons land. Verbeteringen zoek ik evenwel in andere richtingen dan de beijveraars voor het burgerberaad. Wie kennis wil nemen van mijn publicaties over samenleven, politiek, openbaar bestuur en de democratische rechtsstaat kan terecht op www.annemarie-kok.nl.

Noten:
(1) Zie bijvoorbeeld dit uitstekende interview in NRC.

(2) Zie mijn gratis te downloaden essay Herinnering aan de rechtsstaat. Pleidooi voor serieus openbaar bestuur (2018, 90 p.).

(3) Uit het beleidsplan van Bureau Burgerberaad. De Commissie-Brenninkmeijer adviseerde op dit punt: ‘Gewaarborgd moet zijn dat er een verantwoording gegeven wordt over hoe de resultaten van het burgerforum zijn gebruikt, hetzij via een serieuze bespreking van de uitkomsten van het burgerforum, hetzij via bindende bestuurlijke en politieke besluitvorming’. Zie voor het idee van een ‘preferendum’ (‘Bij een preferendum mag de burger genuanceerd reageren op voorstellen die andere burgers hebben bedacht’): Geef burgers échte invloed op het klimaatbeleid met het preferendum, David Van Reybrouck, NRC, 8 oktober 2021.

(4) Zie dit korte artikel

(5) ‘De democratie is de enige samenlevingsvorm die het onophefbare sociale conflict dat aan de basis van elke maatschappij ligt, erkent. Sterker, ze leeft van dat conflict. Het is haar bron van energie en vernieuwing. De conflictualiteit kan in een democratie noch worden opgeheven, noch te boven gekomen, noch geëlimineerd’, aldus Luuk van Middelaar in zijn boek Politicide. De moord op de politiek in de Franse filosofie, Van Gennep, 1999, p. 187-188. Zie ook mijn blog-stuk Wie houdt er nog van politiek?

(6) Zie Van Reybroucks politieke romantiek, Dick Pels, De Groene Amsterdammer, 13 november 2013.
 

Noodkreet over ons openbaar bestuur

31/3/2021

 
Noodkreet over ons openbaar bestuur, inclusief een reactie op de recente voorlichting van de Raad van State over de interbestuurlijke (wan)verhoudingen

Het gaat niet goed met ons openbaar bestuur. Sterker nog: het gaat behoorlijk slecht met ons openbaar bestuur. En dat kan zo niet langer.  

Eerst in een notendop wat er zoal aan de hand is:
1. Zoals staatsrechtkenner Douwe Jan Elzinga kortgeleden opmerkte in een lezing tijdens de Dag van de Raad (= gemeenteraad) bestaat er in bestuurlijk Nederland, en al helemaal bij het daarvoor verantwoordelijke ministerie, ‘nog niet het begin van een gedachte’ over welke overheidstaak geschikt is voor welke overheidslaag: ‘We doen maar wat’.
2. Sinds 1970 heeft de (mede door de verzorgingsstaat uitgedijde) rijksoverheid menige inhoudelijke, uitvoerings- en toezichtstaak neergelegd bij gemeenten en andere, al dan niet geprivatiseerde organen. Als bestuurlijke ballast ervaren verantwoordelijkheden werden aldus weggeorganiseerd naar beneden of opzij. Daarnaast klonken er soms inhoudelijke argumenten: lokaal uit te voeren en/of te maken beleid zou integraler, specifieker, flexibeler en voor de burger herkenbaarder zijn. Maar vooral leek decentraliseren goedkoper.
3. De gemeenten (verenigd in de VNG) namen nieuwe taken telkens weer dapper dan wel gretig op zich: van inspectiewerk tot welzijnstaken, en van uitvoering van de Participatiewet tot klimaatbeleid en het vestigen van een lokale ‘meervoudige democratie’. Om voor al hun taken genoeg ‘bestuurskracht’ te ontwikkelen gingen gemeenten steeds vaker fuseren en/of samenwerken in regionale verbanden. Desondanks hebben veel gemeenten inmiddels flinke problemen: financiële, bestuurlijk-inhoudelijke en personeel-technische.
4. Het vele regionaal samenwerken heeft ondemocratische bijwerkingen: Nederland kent momenteel zo’n 1200 regionale mini-overheden die zijn geformeerd rond 32 thematieken. De gemiddelde gemeente is verwikkeld in maar liefst 33 van zulke regioverbanden, waarop raadsleden te weinig zicht en invloed hebben, waarin ambtenaren verdwalen en waarvan burgers doorgaans geen weet hebben. 
5. Als de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) haar zin krijgt, komt hier voor de gemeenten en hun burgers nog iets zeer spannends bij: de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2022.
6. Ondertussen is er een volledig geëquipeerde democratische bestuurslaag waarvan onvoldoende gebruik wordt gemaakt; IPO waar was je, om je uit te spreken over deze interbestuurlijke wanverhoudingen en de provincie te verdedigen?

De ondoordachte taakverdeling tussen de verschillende bestuurslagen klemt des te meer omdat het aantal maatschappelijke en andersoortige problemen dat om voortvarend handelen vanuit politiek en overheid vraagt in geen tijden zo groot is geweest. Nog even los van de coronacrisis hebben we het dan onder meer over de klimaatnood, de energietransitie, het woningentekort, de stikstofproblematiek, tal van kwesties rond digitalisering, groeiende (regionale) ongelijkheid, culturele polarisatie, nieuwe vormen van zware criminaliteit, het aardbevingendossier en niet te vergeten: een aangeschoten rechtsstaat, een gemankeerde Tweede Kamer en een teveel aan missers rond het maken en uitvoeren van beleid.

Stapels genegeerde adviezen
Ernst en vooral oorzaken van de interbestuurlijke problematiek bleven tot nu toe jammerlijk onderbelicht in zowel het politieke als het publieke debat en werden door de minister van BZK nauwelijks bestreden. Daarin zou met de aanstaande kabinetsformatie echter verandering kunnen gaan komen. De intussen demissionaire minister lijkt er namelijk eindelijk van doorgedrongen dat haar departement orde op zaken moet stellen. En dat vinden ook diverse adviseurs die recentelijk en/of al eerder met analyses en aanbevelingen kwamen, waaronder de Stichting Decentraal Bestuur, de Raad voor het Openbaar Bestuur en de Afdeling advisering van de Raad van State.

De laatste presenteerde op 24 maart jl. op verzoek van de minister en van de zogeheten decentrale koepels een ‘voorlichting over interbestuurlijke verhoudingen’. De Raad van State stelt hierin recht voor zijn raap vast (1) dat er in het openbaar bestuur sprake is van ‘structurele spanningen en bijbehorende sturingsproblemen’ die dringend om een oplossing vragen omdat het bestuur anders niet in staat zal zijn de talrijke grote problemen van nu op te lossen; (2) dat gemeenten overbelast zijn; (3) dat de decentralisaties van 2015 in het sociaal domein niet goed waren doordacht; (4) dat er in de komende kabinetsperiode even geen nieuwe decentralisaties moeten worden doorgevoerd; (5) dat het probleem van tekortschietende democratische legitimatie in regioverband urgent is; (6) dat nieuwe termen als ‘gezamenlijk sturen’ en ‘één overheid’ het zicht kunnen benemen op een adequate verdeling van verantwoordelijkheden; (7) dat diverse aspecten van het moeizame (inter)bestuurlijk functioneren in diverse adviezen en rapporten al eerder zijn benoemd; (8) dat BZK met die inzichten vrijwel niets heeft gedaan (!) en (9) dat de minister van BZK zich voortaan, voorzien van nieuwe bevoegdheden, ‘dient te concentreren op (de inrichting en het functioneren van) het openbaar bestuur, de democratie, de rechtsstaat en de constitutie’.

‘Lokaal maatwerk’
Rake constateringen. Maar enkele andere gezichtspunten uit de notitie van de Raad van State zijn betwistbaar. Zo schrijft de Raad dat veel gemeenten nog altijd te klein zijn voor de taken die ze hebben. Maar uit het overmatige bovenlokaal samenwerken spreekt iets anders: dat het vaak niet logisch en verantwoord was dat juist gemeenten extra taken kregen/op zich namen. Zelfs als decentraliseren ingrijpend bezuinigen betekende (zoals in 2015) ging de VNG er graag in mee. En net als de rijksoverheid verklaarde ook de VNG keer op keer dat sociale taken (WMO, Jeugdwet en Participatiewet) het beste bij gemeenten kunnen worden neergelegd omdat daar ‘maatwerk’ geleverd zou kunnen worden: het meewegen van lokale wensen en omstandigheden in de uitvoering van een wet, en ‘ieder het zijne’ geven (in plaats van ieder het gelijke).  

In het decentralisatiediscours worden echter regelmatig twee zaken verward, namelijk persoonlijke omstandigheden en lokale omstandigheden. Mij lijkt dat er niet snel reden is om een (sociale) wet afwijkend uit te voeren omdat mensen inwoner zijn van bijvoorbeeld Vlaardingen of Vlagtwedde. Met iemands persoonlijke situatie daarentegen, ongeacht waar hij of zij woont, kan wél rekening worden gehouden − binnen zekere marges en/of op basis van algemene bestuurlijke beginselen.

Kijken we naar lokale situaties, dan kan het niet anders dan dat er van gemeente tot gemeente verschillend beleid wordt gevoerd. Geen gemeente (en ook geen provincie) is qua oppervlak, inwonertal, bevolkingsopbouw en economische structuur immers hetzelfde. En dus spelen er overal verschillende vraagstukken rond wonen, ruimtelijke inrichting, voorzieningenniveau en sociale problematiek. Onder meer om zich te buigen over zulke bij uitstek plaatselijke kwesties bestaan er lokale verkiezingen, lokale (afdelingen van) politieke partijen en gemeentebesturen. Met (individueel) maatwerk heeft dat evenwel niets te maken.   
Ergo: ‘lokaal maatwerk’ is een misleidend begrip dat door het rijk wordt gebruikt om verantwoordelijkheid voor fatsoenlijke wetgeving en uitvoering te ontlopen, en dat gemeenten een aantrekkelijk aura van belangrijkheid en mensgerichtheid verschaft, dat zij echter in de praktijk moeten bekopen met verdringing van hun basale, politieke taken en aantasting van hun democratische karakter. En ondertussen worden hulpbehoevende inwoners in quasi-empathische keukentafelgesprekken tot meer zelfredzaamheid aangespoord.

Herschikken kan prima
Verder: heeft een ingewikkelde samenleving niet méér baat bij het prettig helder houden van politieke structuren, dan bij het ook nog eens ontzettend ingewikkeld maken van de overheid? Ik denk het wel en daarom bepleit ik een herschikking van taken, met hernieuwde aandacht voor rechtszekerheid en rechtsgelijkheid enerzijds, en met een scherper oog voor persoonlijke omstandigheden en plaatselijke verschillen anderzijds.

Volgens mij zijn alle burgers en (lokale) politici/bestuurders gebaat bij tenminste het volgende:
- zorgvuldig ontworpen wetgeving;
- gemeenten (en provincies) die eigen, politiek te bevechten beleid maken rondom de vraagstukken die met de unieke plaatselijke situatie te maken hebben (en waarbij samenwerking met naburige gemeenten eerder uitzondering dan regel is, en tijdelijke extra bevoegdheden nodig kunnen zijn);
- per gemeente uitstekend bereikbare, bemenste informatieloketten, onder meer als onderdeel van provinciale of landelijke uitvoeringsorganisaties (op het gebied van milieutoezicht, vergunningverlening, de uitgifte van paspoorten, de organisatie van verkiezingen, jeugdzorg, etc.);
- en tot slot: gemeentebesturen die nagaan hoe zij het beste kunnen bijdragen aan (nieuwe) nationale en provinciale doelstellingen van bijvoorbeeld ruimtelijke, sociale en preventieve aard. En dat hoeven we niet te beschouwen als decentrale slippendragerij, het dienen van ‘hogere’ democratisch-rechtsstatelijke doelen is juist iets nobels.   
Nogmaals: de huidige interbestuurlijke en vooral gemeentelijke malaise ontstond niet doordat bepaalde gemeenten nog steeds te klein zijn, zoals de Raad van State stelt, maar omdat er te veel taken naar de gemeenten gingen.

Zodoende overtuigen ook de lokale en regionale oplossingssuggesties van de Raad van State niet. Meer herindelingen, zoals de Raad van State wil, leiden namelijk vooral tot nog betekenisarmere provincies. Dat is zonde, want die provincies kunnen gezien uiteenlopende actuele problemen nog steeds/opnieuw een nuttige functie vervullen: gemeenten ontlasten, taken van regionale samenwerkingsverband overnemen en toekomstige rijkstaken degelijk en daardoor met gezag helpen uitvoeren.    

Funest adagium
De tweede manier waarop de Raad van State gemeenten slagvaardiger en democratischer wil maken is inperking van het grote aantal onderwerp-specifieke regio’s, door die regio’s meer te laten samenvallen. Helaas gaat dit voorstel voorbij aan de vraag waarom regio’s nu veelal niet congruent zijn: dat is vanwege de in bestuurlijk Nederland modieuze gedachte dat ‘het vraagstuk’ (of: ‘de maatschappelijke opgave’) voorop moet staan, en dat de bestuurlijke inrichting daar telkens flexibel bij moet worden aangepast. Ik had graag een kritische noot gehoord over dit funeste adagium.[1]

Bovendien: ook als regio’s meer in elkaar worden geschoven, is er nog steeds het probleem van de politiek-democratische legitimatie. Tenzij er eigen verkiezingen komen voor zo’n nieuwe, ingedikte regionale laag. Wie echter ‘bestuurlijke drukte’ serieus wil verminderen en oeverloze stelseldiscussies liever vermijdt, kan beter eerst eens welwillend kijken naar de reeds grondwettelijk verankerde provincie als mogelijk vitaal onderdeel van een oplossing. Waarbij in grote provincies voor bepaalde uitvoeringstaken regionale bijkantoren denkbaar zijn. (Overigens vindt ook de Raad van State dat de rol van provincies opnieuw moet worden doordacht.)

Tot slot had ik graag gelezen hoe de Raad van State aankijkt tegen de aanzwellende maatschappelijke en politieke roep om meer centrale regie inzake bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening. Volgens de Raad moeten gemeenten voorlopig vooral met rust worden gelaten. Maar waarom zouden vormen van recentralisatie/deconcentratie en regievoering niet bespreekbaar kunnen zijn? Dit roept een fundamentelere vraag op, te weten: wat vermag het rijk nou eigenlijk zelf? Op welke gebieden zet bij voorkeur het rijk de lijnen uit, en kunnen we het politieke debat weer beter nationaal dan lokaal voeren?   
 
Enfin, redenen en overwegingen genoeg voor een grondige politiek-ambtelijke bezinning op valide interbestuurlijke uitgangspunten. Die bezinning zou moeten plaatsvinden binnen en vanuit een ministerie van BZK dat hoeder is van hoogwaardig, rechtsstatelijk openbaar bestuur. Het zou heel mooi zijn als deze verantwoordelijkheid in een nieuw regeerakkoord wordt vermeld en geconcretiseerd. Daarnaast doen de straks formerende partijen er goed aan een decentralisatiestop af te kondigen. En een spoedig onderzoek te gelasten naar de mogelijkheid om de rol van provincies binnen onze bestuurlijke organisatie opnieuw en eigentijds in te vullen. Opdat landsbestuur, provinciaal-regionaal bestuur en lokaal bestuur samen in staat zijn de veelheid aan crises waarmee Nederland worstelt aan te kunnen. 

[1] Binnen het heersende bestuurlijke, ‘opgave-gedreven’ paradigma wordt vreemd genoeg verondersteld dat (1) het binnen ons openbaar bestuur voorheen niet om vraagstukken draaide; (2)  ‘maatschappelijke opgaven’ kant en klaar kunnen worden ‘opgepakt’, terwijl ze als het goed is zijn omgeven door politieke processen van signaleren, articuleren, tegenspreken, agenderen, controleren, bijstellen etc. en (3) dat ‘het vraagstuk’ in kwestie goed opgelost kan worden in per onderwerp wisselende, ‘horizontale’, regionale coalities, met daarin de overheid als slechts een van de ‘spelers’.
 
Deze tekst, op 26 april 2021 verschenen in De Hofvijver (Montesquieu Instituut), is  een uitgebreide versie van een blogstuk dat hier eerder te lezen was. 

Naar een volksdemocratie?

24/4/2020

 
'Longread' over het eindrapport van de Staatscommissie Parlementair stelsel

fragment:
De staatscommissie zegt dat het representatieve stelsel voor haar het uitgangspunt is. Maar in plaats van deze indirecte democratie (tegen alle participatiemodes in) dan eens aantrekkelijk te beschrijven en het onverminderde belang ervan voor de huidige tijd aannemelijk te maken, gooit ‘Remkes’ de basisprincipes van dit model zodanig om dat er een soort volksdemocratie tevoorschijn komt.

        Inhoud artikel (ook gepubliceerd in De Hofvijver):
  • Inleiding
  • Vertegenwoordigen is niet: 'vertolken'
  • Over 'vergeten', 'verweesde' en 'energieke' burgers
  • 'De democratie moet directer'
  • Nawoord



<<Vorige

    Archief

    Mei 2022
    Maart 2021
    April 2020
    Februari 2020
    Januari 2020
    December 2019
    Oktober 2019

    Categorieën

    Alles

    RSS-feed

Aangestuurd door Maak uw eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.